The Holy See

Constantijn de Grote

 St. Paus Silvester I

St. Helena Augusta

Mithras

Nag Hammadi

Paus Silvester I

Silvestro I

Silvester I
? – 335
Sylvester I and Constantine.jpg
Paus

Periode

314 - 335

Voorganger

Miltiades

Opvolger

Marcus

 
 
33° Papa della Chiesa Cattolica
Silvestro I
Inizio pontificato 31.I.314
Fine pontificato 31.XII.335
Nascita Romano

 

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
 

Silvester I, ook wel Sylvester I of Sint-Silvester (Sant'Angelo a Scala (Avellino), geboortedatum onbekend - Rome, 31 december 335) was de 33e paus van de Rooms-katholieke Kerk. Hij vervulde de rol van paus van januari 314 tot aan zijn dood op 31 december 335. De feestdag Oudejaarsavond, ook wel Silvester, is naar hem vernoemd.

Biografie[bewerken]

Onder zijn pontificaat werd Constantijn de Grote christen, waarmee de christelijke Kerk voorgoed een machtsbasis had. Dit leidde tot de Donatio Constantini, een (zoals later bleek valse) oorkonde die land aan de kerk schonk. Ook het verhaal dat Silvester de keizer eigenhandig gedoopt zou hebben, is niet waar. Over de twee leiders zijn vele andere verhalen geschreven, gebundeld in de Legende van Constantijn en Sylvester.

Tevens liet Silvester veel van zich horen op het Eerste Concilie van Nicea, een concilie waarop onder andere arianisme voorgoed veroordeeld werd en waar de eerste geloofsbelijdenis opgesteld werd (Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel).

Silvester wordt als heilige vereerd. Zijn feestdag is bij de katholieken op 31 december, wat tevens zijn sterfdag was. De orthodoxen herdenken hem op 2 januari. Hij is patroonheilige van de huisdieren, de goede oogst en het nieuwe jaar. De laatste dag van het jaar, zijn sterfdag, wordt vaak Silvester genoemd. Mede vanwege de legenden om hem heen en de langlopende strijd om de Donatie van Constantijn, geldt Silvester als een uiterst belangrijke paus, die vooral in de middeleeuwen erg veel vereerd werd.

Legende van Constantijn en Sylvester

Romeinse keizer Constantijn de Grote (Constantijn de Grote, ook wel de "13de apostel" genoemd) De Romeinse keizer Constantijn de Grote staat bekend als de eerste christelijke keizer. De vader van Constantijn was een  vereerder van de zonnegod Sol Invictus, mogelijk kreeg hij het christelijk geloof, dat hij sinds zijn jeugd kende, mee van zijn moeder Helena. De ongedoopte keizer vond paus Silvester een sta in de weg voor zijn macht. Hij chanteerde Silvester I alle christenen nog stringenter te vervolgen dan zijn voorgangers en uit te bannen of met hem mee te werken. Als je niet voor hem was, dan was je wel tegen. Er werd een legende gekunsteld. De naam van de paus zou allang in de vergetelheid zijn geraakt, als zich niet het volgende had afgespeeld. Volgens de legende, leed keizer Constantijn aan lepra. Hij zou alleen maar kunnen genezen door te baden in kinderbloed. In de nacht, voordat de kinderen gedood zouden worden verschenen Petrus en Paulus aan Constantijn. Ze geboden de keizer om de paus te laten roepen. Toen de keizer door de paus gedoopt was, was hij meteen van zijn ziekte genezen. Tevens liet de keizer speciaal voor de paus een groot paleis bouwen (Sint-Pieter) bovenop een eerdere Mithras tempel. Gezeten op zijn paard en begeleid door de lopende keizer die zijn teugel vasthield kwamen de paus en de keizer bij het paleis aan. En geknield bood Constantijn de paus zijn tiara aan. De Pontificale (Pauselijke) Tiara is een hoge wit geëmailleerde kap omringd door drie kronen met daarop een wereldbol en daarboven nog eens een kruis. Net als bij een mijter hangen twee zijden linten aan de achterzijde neer over de rug. De tiara werd uitsluitend gedragen door de paus. De tiara is een niet-liturgisch ornament die daarom enkel gedragen werd tijdens niet-liturgische ceremonies, zoals pauselijke processies en plechtige dogmatische verklaringen. Tijdens pontificale liturgische functies draagt de paus, zoals de bisschoppen, een mijter.

  De pontificale tiara

De met geschenken overladen paus hield aan de wonderlijke genezing van de keizer zelf ook iets over, een heiligverklaring. De feestdag hiervan valt op 31 december. Hij kon toen na zijn bekering en doop via de paus volgens afspraak zijn eigen ideeën en idealen over Mithras en Christus verenigen in een aantal dogma's. In 325 riep Constantijn de Grote het eerste concilie van Nicaea bijeen, het eerst effectieve oecumenische concilie (tenzij het concilie van Jeruzalem als oecumenisch wordt beschouwd). Tijdens dit concilie werd het Arianisme veroordeeld en de geloofsbelijdenis zoals die vandaag de dag bekend is vastgelegd. Het concilie van Nicaea wordt traditioneel beschouwd als het eind van de vroeg-christelijke periode. Hierbij schoof hij Paus Silvester 1 door als organisator van de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel.   De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel is de tekst waarin voor de eerste keer in de christelijke geschiedenis de fundamentele doctrines van het christendom werden vastgesteld:
1. de leer van de incarnatie/menswording van God in de persoon van Jezus Christus en de status van Maria en
2. de Triniteitsleer (er bestaat maar één God, maar deze manifesteert zich in drie gedaantes).

In de achtste eeuw dook voor het eerst een document genaamd de "Donatio Constantini" op, waarin de pas bekeerde Constantijn de wereldlijke regering over Rome, Italië en het westen overdroeg aan de paus. In de hoge middeleeuwen werd dit document gebruikt en aanvaard als basis voor de wereldlijke macht van de paus, hoewel het werd afgedaan als een vervalsing door keizer Otto III en betreurd als de wortel van de pauselijke wereldlijkheid door de poëet Dante Alighieri. De 15e-eeuwse filoloog Lorenzo Valla bewees uiteindelijk dat het document inderdaad een vervalsing was.

Concilie van Nicea I. Gebruik geloofsbelijdenis. Concilie van Antiochië. Feestdag: 31 december (Silvesteravondviering). Silvester I werd een grote "vriend" van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, Constantijn vereerde net als zijn vader de zonnegod Sol Invictus en Mithras en omvormer van het katholieke geloof door invoering van de grote dogma's zoals de heilige drie eenheid en Maria's onbevlekte ontvangenis en maagdelijke geboorte van Jezus naar het model van de legenden van Mithras. Mithras was ook geboren uit een onbevlekte ontvangenis en maagdelijke geboorte, werd ter dood veroordeeld middels kruisiging en is wederopgestaan en naar de sterren gestegen. Zoals een zonnegod betaamd. Paus Silvester I stond onder directe invloed van keizer Constantijn de Grote.  Het Christusverhaal en vooral de geboorte van Jezus en de dood kreeg een Mithras sausje en werd tot dogma verklaard. De bijbel en de essentie van het christelijk geloof werd als zodanig herschreven. De kerkvader Hiëronymus van Stridon, die Hebreeuws leerde, maakte tussen 390 en 405 na Christus een vertaling in het Latijn. in opdracht van paus Damasus. Deze Vulgata was gedurende de middeleeuwen toonaangevend in het westen. De Latijnse Bijbel die in gebruik was voor de Vulgaat, wordt gewoonlijk aangeduid als de Vetus Latina of Oude Latijnse Bijbel en in een enkel geval de "Oude Latijnse Vulgaat".De Bijbel kon daardoor enkel door geestelijken, die Latijn kenden, worden gelezen. De rest van de (katholieke) bevolking, die geen Latijn kon lezen, was hiervan afhankelijk. Tot ver in de 19e eeuw was het voor katholieken niet gebruikelijk de Bijbel te lezen

Chronologie 313-325

In 313 vaardigde Constantijn met medekeizer Licinius het Edict van Milaan uit, waarin staat dat de Romeinse burgers vrij zijn zelf hun religie te kiezen en te belijden. Hiermee kwam een eind aan de christenvervolgingen, en werden geconfisqueerde kerkgoederen teruggegeven.

In 314 riep Constantijn het concilie van Arles samen. In 316 trad Constantijn op als rechter in een godsdienstig dispuut in de provincia Africa en veroordeelde hij de ketterij van het Donatisme.[38]

In 321 stelde hij de zondag als rustdag in voor het gehele rijk.[39] Hij stelde bisschoppen aan of zette ze weer af naar eigen goeddunken.

Na 324 verdwenen heidense muntemblemen en werden steeds meer christenen belangrijke ambten toevertrouwd, waarmee het belang van de traditionele culten meer en meer verdween. Incidenteel kwam het tot gevallen van plundering van heidense tempels en een verbod op private haruspiciae.[40]

In 325 riep hij het eerste concilie van Nicaea bijeen, het eerst effectieve oecumenische concilie (tenzij het concilie van Jeruzalem als oecumenisch wordt beschouwd). Tijdens dit concilie werd het Arianisme veroordeeld en de geloofsbelijdenis zoals die vandaag de dag bekend is vastgelegd. Het concilie van Nicaea wordt traditioneel beschouwd als het eind van de vroeg-christelijke periode.

Aanwijzingen voor Constantijns christelijke gezindheid[bewerken]

Gedurende zijn regering versterkte Constantijn de positie van de bisschoppen, hij bedeelde de kerk met landerijen, steunde de kerk op financieel gebied, stond privileges toe aan de clerus (bijvoorbeeld vrijstelling van bepaalde belastingen), promoveerde christenen tot hoge overheidsposten, en gaf eigendommen terug die waren geconfisqueerd tijdens de vervolging onder Diocletianus.[41] Hij stichtte basilicae en kerken, waaronder de Heilig Grafkerk in Jeruzalem en de oude Sint-Pietersbasiliek te Rome.

Wanneer Constantijn naar christenen schreef, maakte hij duidelijk dat hij geloofde dat hij zijn successen enkel en alleen aan de bescherming van de God van de christenen had te danken.[42] Volgens Eusebius beval Constantijn het schrijven van vijftig Bijbelkopieën voor de kerken in Constantinopel, omdat vele Bijbels tijdens de vervolgingen waren vernietigd, en liet Constantijn zijn zoons in het christelijk geloof onderwijzen.

Constantijn beschouwde zichzelf verantwoordelijk tegenover God voor de geestelijke gezondheid van zijn onderdanen en dus was het zijn plicht om orthodox te blijven in zijn geloof.[43] In de visie van Constantijn was het aan de kerk en de bisschoppen om te bepalen waaruit de gepaste verering van God bestond,[44] maar was het de rol van hem, de keizer, om de navolging van deze juiste doctrine af te dwingen, ketterijen uit te roeien en de kerkelijke eenheid te bewaren.[45]

Sommige geleerden stellen echter dat Constantijn misschien pas later in zijn leven, bijvoorbeeld na zijn veertigste jaar, christen werd.[46]

Constantijn en de joden[bewerken]

Constantijn voerde verscheidene legislatieve maatregelen in met betrekking tot de joden: het werd hen verboden christelijke slaven te hebben of hun slaven te besnijden. Bekering van christenen tot het jodendom werd verboden. Bijeenkomsten voor religieuze diensten werden beperkt, maar het werd joden toegestaan jaarlijks Jeruzalem binnen te gaan op Tisja be'Aaw, waarop de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. (aan het einde van de Joodse Oorlog) wordt herdacht. Constantijn dwong van het eerste concilie van Nicaea ook een verbod af tegen het vieren van Pasen op de dag voor het joodse Pesach op 14 Niesan, zoals de quartodecimanen deden.[47]

Pasen is het belangrijkste christelijke feest in het liturgische jaar, volgend op de Goede Week. Christenen vieren deze dag vanuit hun geloof dat Jezus opgestaan is uit de dood, op de derde dag na zijn kruisiging.

In de loop der jaren zijn veel non-religieuze culturele elementen toegevoegd aan het feest waardoor het een belangrijk seculier feest is geworden. Pasen duurt twee dagen en wordt gevierd op een zondag en maandag. Beide dagen worden wel afzonderlijk eerste en tweede paasdag of paaszondag en paasmaandag genoemd. Het concilie van Nicea bepaalde in 325 dat Pasen moet worden gevierd op de zondag na de eerste volle maan in de lente

Pasen heeft zijn oorsprong in het joodse Pesach. Tijdens het Eerste Concilie van Nicea (325) zijn de data van beide feesten officieel ontkoppeld.[1][2]

 

 

Icoon met de voorstelling van keizer Constantijn 1 en de bisschoppen van het concilie van Nicea 325 met de tekst van de geloofsbelijdenis versie dd. 381, zoals later aangepast voor gebruik in de liturgie (πιστεύω plaats van πιστεύομεν).

Het Concilie van Nicea I was geheel geïnstigeerd door Constantijn de Grote, ook wel de "13de apostel" genoemd. Na het concilie werden alle gelovigen van de getuigenissen van de levende Christus als ketters verbrand en hun kerken vernield. Alle geschriften werden verbrand en anderhalf miljoen Christenen verloren hun leven. De laatste Gnosten of Katharen werden tot in de 12e en 13e eeuw bevochten.

 

Boekverbranding door Constantijn 1 na het Concilie van Nicae

 

 

 

Nieuw Rome (Constantinopel) 

 

 

De Nag Hammadigeschriften zijn een verzameling teksten uit de begintijd van het christendom die in 1945 gevonden werden in Midden-Egypte in het plaatsje Nag Hammadi (Arabisch: نجع حمادي, transliteratie: Nadj` Hammadi; in de Klassieke Oudheid Chenoboskion, Grieks Xηνοβόσκιον, genoemd).

In 1945 vond een boer deze geschriften in een kruik op een begraafplaats van een tot ruïne vervallen klooster. Men veronderstelt dat deze verzameling geschriften deel uitmaakte van de bibliotheek van een vroeg-christelijk Pachomiaans klooster. De gevonden teksten dateren uit de 1e eeuw tot 4e eeuw. Ze zijn in het Koptisch geschreven op papyrus en gebonden in leren kaften. Er zijn 13 boeken. Zo’n gebonden boek wordt een codex genoemd. Sommige teksten zijn geheel compleet, van andere zijn er alleen losse fragmenten. De teksten kwamen uiteindelijk terecht in het Koptisch Museum in Caïro, waar ze nog steeds zijn. In 1977 verscheen een vertaling in het Engels.

Er zijn 51 verschillende teksten. Daarvan waren er 41 tot dan toe onbekend, al wist men van sommige wel dat ze bestaan hadden omdat ze geciteerd werden door wel bekende schrijvers uit de eerste eeuwen. De meeste teksten zijn ontstaan in een gnostiek milieu (of stonden onder redactie van gnostici), maar er zijn ook enkele hermetische geschriften en een fragment uit de Republiek van Plato. Voor zover de teksten betrekking hebben op het christendom, gaat het om geschriften die apocrief zijn verklaard, en daarom geen deel uitmaken van het Nieuwe Testament. De Nag Hammadigeschriften zijn niet dezelfde als de Dode Zeerollen, gevonden bij Qumran op de Westelijke Jordaanoever.  De Nag Hammaditeksten zijn nu de belangrijkste bron voor onderzoek naar de gnosis en de relatie tussen gnostiek en het vroege christendom.

De Katholieke kerk was er snel bij te verklaren dat de geschriften bij concilie vals of verboden waren. Het bezit ervan in de 4e eeuw stond gelijk aan verbranding, tezamen met de geschriften. Daarom waren ze indertijd begraven. Het bekendste boek is de Openbaring van Thomas en het Evangelie van Maria Magdalena. Het evangelie van Thomas is een van de apocriefe evangeliën. In de Proloog wordt gesteld dat het door Judas Thomas geschreven zou zijn, met wie de apostel Tomas bedoeld wordt. Het Thomas-evangelie werd in 1945 door twee boeren bij Nag Hammadi gevonden in een kruik, tezamen met een aantal andere koptische geschriften, de meeste met een gnostische inslag. Het Evangelie van Thomas bestaat uit een 114-tal losse uitspraken van Jezus, zogeheten logia (enkelvoud: logion) en heeft dus geen doorlopend verhaal zoals de canonieke evangeliën. Het teruggevonden manuscript zelf is gedateerd in de 4e eeuw en is waarschijnlijk een vertaling van een Griekse tekst. Een aantal tekstfragmenten werd al eerder rond 1900 in Egypte bij Oxyrhynchus gevonden en dateert uit de 3e eeuw.

Hun vriendschap of overeenkomst werd in een speciaal daglicht gevat. Omdat het ongepast werd geacht dat Constantijn pas op zijn sterfbed was gedoopt en dan nog door een Ariaanse bisschop (dus van twijfelachtige orthodoxie), ontstond een legende dat paus Silvester I (314-335) de "heidense" keizer zou hebben genezen van lepra. Volgens deze legende werd Constantijn na zijn genezing gedoopt en schonk hij gebouwen aan de paus. In de achtste eeuw dook voor het eerst een document genaamd de "Donatio Constantini" op, waarin de pas bekeerde Constantijn de wereldlijke regering over Rome, Italië en het westen overdroeg aan de paus. In de hoge middeleeuwen werd dit document gebruikt en aanvaard als basis voor de wereldlijke macht van de paus, hoewel het werd afgedaan als een vervalsing door keizer Otto III en betreurd als de wortel van de pauselijke wereldlijkheid door de poëet Dante Alighieri. De 15e-eeuwse filoloog Lorenzo Valla bewees uiteindelijk dat het document inderdaad een vervalsing was.

Maar Silvester bleef door de legende toch tot op de dag van vandaag heilig verklaard. Ons Paasfeest vieren wij dankzij Constantijn en ook de vrije zondag en het Kerstfeest op 25 december.

Doping door Sylvester van Constantijn de Grote.

De doop van Constantijn is een schilderij van de assistenten van de Italiaanse renaissance kunstenaar Raphael. Het was het meest waarschijnlijk geschilderd door Gianfrancesco Penni, tussen 1517 en 1524.

Na de dood van de meester in 1520, Penni werkten samen met andere leden van de workshop Raphael's aan de Commissie te voltooien om te versieren met fresco's van de kamers, die nu bekend staan als de Stanze di Raffaello, in het Apostolisch Paleis in het Vaticaan. De doop van Constantijn is gelegen in de Sala di Costantino ("Hall of Constantine"). In het schilderij is de keizer Constantijn de Grote is afgebeeld geknield aan het sacrament van Paus Sylvester 1 ontvangt de doop in de doopkapel van de Sint-Jan van Lateranen. Lateranen en Laterano zijn de gedeelde namen van een aantal architecturale projecten in Rome. De eigenschappen waren ooit eigendom van de Lateranus familie van het voormalige Romeinse Rijk. De Laterani verloren hun eigenschappen aan keizer Constantijn, die op zijn beurt gaf het aan de katholieke kerk in 311.

De schilder heeft Sylvester de trekken van Clemens VII gegeven, de paus die de fresco's had besteld, nadat het werk tijdens het pausdom van Hadrianus VI werd onderbroken gegeven.